De ruggenwervel is opgebouwd uit wervels en tussenwervelschijven. De tussenwervelschijven bestaan uit ringen van bindweefsel die voor 80 tot 85 procent zijn gevuld zijn met vloeistof. Dankzij deze kussentjes is de rug flexibel en buigbaar en worden de duw- en trekkrachten die de wervelkolom te verduren krijgt, opgevangen en verdeeld.
De vloeistof in de tussenwervelschijven neemt bouwstoffen op, zoals mineralen, eiwitten en enzymen. Tegelijkertijd kunnen er ook afvalstoffen via de vloeistof worden afgevoerd. Door deze uitwisseling blijft de tussenwervelschijf gezond. Overdag vermindert de hoeveelheid vloeistof in de tussenwervelschijven. Dat komt door de lichaamsdruk en de dagelijkse lichamelijke inspanning. ’s Nachts wordt dit vocht weer aangevuld. Regelmatig bewegen is belangrijk om dit proces in stad te houden.
Soms kan een van de tussenwervelschijven beschadigen. Er kan bijvoorbeeld een zwakke plek of een scheurtje in de ring komen, waardoor de vloeistof naar buiten stulpt. Vandaar de naam hernia; het Latijnse woord voor ‘uitstulping’.
De uitstulpende vloeistof kan op zenuwweefsel gaan drukken. Er ontstaan dan pijnklachten en andere herniasymptomen. De mate van de klachten hangt af van hoe erg de uitstulping is en waar de hernia zich bevindt.
Hernia’s ontstaan het vaakst in de onderrug, met name in de schijf tussen de 4e en 5e lendenwervel, of in de schijf tussen de 5e lendenwervel en het heiligbeen. Maar een nekhernia komt ook geregeld voor. In dat geval gaat het meestal om een uitstulping in de tussenwervelschijf die tussen de 6e en 7e halswervel ligt.